Menu
Gewasbescherming 2
Naakt- & Huisjesslakken
Er zijn minstens vier slakkensoorten die tuinplanten aantasten, waaronder de roodbruine aardslak ( Arion ater ), die 15 cm lang kan worden en de tuinslak ( Arion hortensis ), die 3 - 4 cm wordt. Slakken vreten allerlei planten aan gedurende het groeiseizoen en de zachte perioden in de winter, hoewel het voedselaanbod in die tijd van het jaar beperkt is. In het blad worden onregelmatig gevormde gaten geknaagd, terwijl de stengels en bloemen vaak helemaal worden opgegeten. Dit gebeurt vooral bij zacht plantenweefsel, zoals de tere jonge stelen van éénjarigen en kruidachtige meerjarigen, hoewel jonge scheuten van houtachtige planten ook kunnen worden aan-getast. Slakken leven zowel boven- als ondergronds en beginnen planten vaak aan te vreten vlak voordat ze uit de bodem tevoorschijn komen. Ze variëren in kleur van zwart naar bruin tot grijs of beige. |
Slakken scheiden een soort slijmlaag uit die ze helpt zich voort te bewegen; het slijm laat een zilverachtig spoor achter, dat verraadt waar ze hun voedsel vandaan halen. Ze overwinteren meestal als ei waaruit in de lente, onder warme, vochtige omstandigheden, de volwassen dieren komen. De slak die het vaakst een plaag wordt in de tuin, is de toepasselijk genaamde huisjesslak ( Helix aspersa ), maar andere, zoals de wit- en zwart gerande huisjesslak ( Cepaea hortensis en C. nemoralis ), zijn ook schadelijk. Tijden het groei-seizoen vreten ze een veelheid aan planten aan. Er ontstaan onregelmatig gevormde gaten in de bladeren, stengels en bloemen van met name planten met zachter weefsel, zoals éénjarigen en kruidachtige meerjarigen. Slakken worden het meest aangetroffen in alkalische grond die het calcium bevat dat ze nodig hebben om hun huisjes te vormen.
|
's Nachts zijn ze het actiefst en ze verkiezen warme, vochtige omstandigheden, zodat ze zich beter kunnen voortbewegen ( ze produceren een slijmlaag die als een soort smeermiddel fungeert om te kunnen kruipen ). Slakken leven enkele jaren en houden een winterslaap. Wetenschappers denken dat slakken aan sterk instinct hebben om terug te keren naar de tuin of het gebied of land waar ze vandaan komen. Uit experimenten waarbij de huisjes van de slakken werden gemarkeerd, zodat de bewegingen konden worden geregistreerd, is gebleken dat slakken dagen reizen om naar 'huis' terug te keren. Het heeft dus geen enkele zin om ze het tuinhek te kieperen.
Rupsen
Een rups is de larve van een vlinder of mot en leeft op de bladeren, scheuten en wortels van planten. De meeste rupsen hebben een langwerpig, geplootd, cilindervormig lijf met een opvallende glanzende kop. Vlak achter de kop zitten drie paar gelede poten aan het borststuk; aan het achter-lijf zitten zo'n twee tot vijf paar grijpers ( buikpoten ). Er bestaan veel soorten vlinders en motten en daarvan worden meer dan vijftig soorten als ongedierte aangemerkt. Rupsen variëren in grootte van 5 mm tot 10 cm en verschillen ook sterk in kleur en de aanwezigheid van haar ( dat dient ter afschriking van roofinsecten ). Sommige, zoals de bladrollers en de spinselmotten, gaan schuil onder een zijdeachtig web. Verschillende soorten verkiezen verschillende plantendelen. |
De meeste plaagdiersoorten leven van bladeren, zoals de Eikenprocessierups ( Thaumethopea processionea ), koolwitje ( Pieris spp. ) en de kleine wintervlinder ( Operophtera brumata ), maar andere brengen een deel van hun leven door in de grond en vreten plantenwortels aan. Enkele van deze rupsen, genaamd aardrupsen, leven langere tijd in de bodem. Meer specifiekere motten leven bijna altijd ondergronds. De rups van de vuurdoornvouwmijnmot ( Phyllonorycter leucographella ) leeft in en eet van de binnenkant van het blad, terwijl de rupsen van de gestippelde houtvlinder ( Zeuzera pyrina ) en wilgenhoutvlinder ( Cossus cossus ) de plantenstengels binnendringen. De fruitmot ( Cydia promonella ) knaagt zich een weg in vruchten, en andere rupsen vreten bessen of zaden aan. Sommige leven solitair, maar de meeste leven in grote groepen, nadat het volwassen vrouwtje enorme aantallen eitjes dicht bij elkaar heeft gelegd.
Schildluizen
Deze sap zuigende insecten tasten de onderkant van jonge bladeren en de stengels van veel kas- en serreplanten en tuinplanten aan, vooral als die op beschutte plaatsen staan. Het volwassen insect, dat onbeweeglijk blijft, wordt beschermd door een witte, gele of bruine schildachtige constructie ( of schild ) die het diertje zelf afscheidt om zijn lichaam te beschermen. De grootte van deze schilden is soort afhankelijk maar bereikt vaak een doorsnede van 5 mm en kan plat- of koepelvormig zijn. De meest voorkomende soorten zijn de gewone dopluis ( Parthenolecanium comi ), de platte dopluis ( Coccuis herperidum ) en de wollige dopluis ( Pulviraria floccifera ). De meeste schildluizen leggen hun eitjes onder hun eigen lichaam, waar ze door hun schild worden beschermd, hoewel de vrouwelijke wollige dopluizen witte, wasachtige vezels produceren ter bescherming van de eitjes. Sommige vrouwtjes kunnen wel tweeduizend |
jongen voortbrengen. De pas uitgekomen insecten krioelen over de hele plant, op zoek naar een geschikte plaats waar ze hun hele leven kunnen blijven. Als ze eten scheiden sommige schildluizen een kleverige, suikerachtige substantie, genaamd honingdauw, uit die aan de planten blijft hangen en de groei van roetdauw bevordert.
Vliegen
Een aantal plaagdiersoorten behoort tot de vliegenfamilie, zoals enkele mineervliegen en muggen en vliegen, hoewel zich in deze groep ook een groot aantal nuttige insecten bevindt. Meestal zijn de larven verantwoordelijk voor schade aan de plant. Ze prefereren een grote verscheidenheid aan planten om zich in leven te houden, maar eten ook specifieke plantendelen, zoals de zaden, het fruit, de wortels, stengels en bladeren. De schade wordt aanzienlijk als de larve zich in het plantenweefsel vreet en de beschadigde delen daarbij worden aangetast door schimmelrot, die zich verder ontwikkelt als de larve de plant als heeft verlaten. |
Sierplanten, groenten, grasvelden en alle soorten fruit ( boom-, heester- en stamfruit ) kunnen door specifieke plaagdieren worden aangetast. Enkele soorten, de bloemknopgalmug ( Contarinia quinquenotata ) en de taxusgalmug ( Taxomyia taxi ) bijv., veroorzaken met hun vraatzucht misvormde, galvormige groeiwijzen. Veel mineervliegen leggen eitjes op de bladeren van planten of in de bodem dicht erbij, zodat de larven zodra ze uitkomen de bladeren kunnen binnendringen. Andere, zoals de chrysantenmineervlieg ( Phytomyza syngeniae ), brengen hun eitjes, wel honderd per keer, in de bladeren van de waardplant in. Misschien wel de twee meest voorkomende plaagdiersoorten worden op groentegewassen aangetroffen : de koolvlieg ( Delia radicum ) en de wortelvlieg ( Psila rosae ). Enkele dagen na het uitkomen van de eitjes kunnen de larven hele bedden met jonge planten verwoesten.
Wolluizen
Deze zachte, van plantensap levende insecten zijn circa 4 mm lang. Ze zijn ovaal en bedekt met een witte, donslaag van was die ze zelf uitscheiden en die ook een beschermingslaagje vormt rond de eitjes. Er bestaan diverse soorten, maar onder de meest voorkomende zijn de Pseudococcus en Planococcus. Wolluizen tasten allerlei planten aan, waardoor ze een aanzienlijk probleem vormen, vooral in kassen en serres, hoewel ze ook buitenshuis worden aangetroffen. Volwassen en jonge dieren kunnen tegelijkertijd op planten worden aangetroffen en onder warme, vochtige omstandigheden planten ze zich gedurende het hele jaar voort. Ze hopen zich op in de bladoksels en andere ontoegankelijke plaatsen van de plant, zoals tussen ineengestrengelde stengels of in scheuren en barsten in de schors. |
Als de plaagdieren eten, scheiden ze een kleverige honingdauw uit op de bladeren die vaak zwart wordt als er roetdauw op gaat groeien. Er is een groep wolluizen ( Rhizoecus spp. ) die leeft van de wortels van planten die zowel binnens- als buitenshuis groeien, in het bijzonder de soort die in vrij droge grond of doorlatende compost staan. Een waardplantspecifieke wolluis is de Phormiumwolluis ( Trionymus diminutus ), die alleen in Nieuw Zeelandse vlas en de fonteinplant ( Cordyline australis ) schijnt aan te tasten.
De Tien Meest Voorkomende Ziekten
Net als bij ongedierte zijn de tien meest voorkomende plantenziekten hoogst waarschijnlijk de soorten die zich het best kunnen aanpassen aan allerlei omstandigheden. De seizoenwisselingen kunnen enige verandering aanbrengen in deze Top 10, omdat het weer altijd een rol speelt. Een nat groeiseizoen bevordert andere ziekten dan een droog seizoen. Het voornaamste probleem met veel ziekten is dat ze zich langzaam ontwikkelen en moeilijk te ontdekken zijn, tot ze zich hebben genesteld. De groei van de honingzwam bijv. begint ondergronds en gaat verder onder de schors van houtachtige planten, buiten het zicht ! Het eerste ziekteverschijnsel kan het sterven van de plant zijn. Ziekten als deze kunnen moeilijk uit te bannen zijn, maar door onmiddellijk in te grijpen kan de verspreiding worden beperkt en kunnen andere planten in de tuin worden gered.
Andere ziekten ontwikkelen zich geleidelijk, tot ze een probleem worden voor hun waardplant, maar vertonen wel zichtbare tekenen van hun aanwezigheid. Aan een schimmelziekte als kanker zal een boom uiteindelijk sterven, maar eerst worden de bloem- en vruchtzetting geremd. Dit betekent dat je het probleem moet aanpakken zodat je het bespeurt. Andere ziekten kunnen eerst onbelangrijk lijken, bladvlekkenziekte of krulziekte veroorzaakt bijvoorbeeld eerst vervormingen, maar zodra ze zich naar andere delen van de plant uitbreiden, zullen ze zijn hele gezondheid aantasten.
Meeldauw kan eerst enig vervormd loof veroorzaken en in bepaalde seizoenen blijft het hierbij. Als het weer de groei van de schimmel bevordert, kan het echter de hele plant verteren en alle energie opzuigen, waardoor er weinig overblijft voor de volgende winter of het nieuwe seizoen. Bodemziekten zijn het moeilijkst op te merken. Je merkt pas dat ze er zijn als de plant al dood is, de laatste fase van het ziekteproces. In dit geval is het de moeite waard te onthouden dat bepaalde weers- en bodemomstandigheden de ontwikkeling van sommige ziekten bevorderen. De meeste bodemziekten hebben veel vocht nodig om zich te kunnen verspreiden, dus is een nat seizoen gevaarlijker voor je planten dan een droog seizoen.
Het bepalen van de oorzaak van een ziekte is cruciaal voor de juiste behandeling, omdat je met een verkeerde aanpak van het probleem zowel tijd als geld verspilt. De door een virusziekte ver-oorzaakte gele vlekken kunnen bijvoorbeeld gemakkelijk worden verward met een schimmelaantasting of een mineraal tekort. Deze beide kun je behandelen maar een virusziekte niet en tegen de tijd dat je jouw fout inziet, kunnen er meer planten zijn aangetast, aangezien een virus wordt verspreid door insecten die zich van de ene tuinplant naar de andere begeven.
Een gezonde, goed gevoede plant is altijd minder vatbaar dan één die is verwaarloosd of teveel voeding heeft gekregen met de bedoeling overvloedige, sappige scheuten te produceren. Ook een goede luchtcirculatie rond de plant verkleint de kans dat sporen zich nestelen. Goed opgekweekte planten lijken een sterkker immuunsysteem en een betere afweer te hebben tegen ziekte-verwekkers. Goede cultivatie- en cultuurtechnieken, zoals snoeien, bemesten en bewateren, vormen dan ook de basis van een goede plaagdier- en ziektebestrijding.
De Tien Meest Voorkomende Ziekten
Net als bij ongedierte zijn de tien meest voorkomende plantenziekten hoogst waarschijnlijk de soorten die zich het best kunnen aanpassen aan allerlei omstandigheden. De seizoenwisselingen kunnen enige verandering aanbrengen in deze Top 10, omdat het weer altijd een rol speelt. Een nat groeiseizoen bevordert andere ziekten dan een droog seizoen. Het voornaamste probleem met veel ziekten is dat ze zich langzaam ontwikkelen en moeilijk te ontdekken zijn, tot ze zich hebben genesteld. De groei van de honingzwam bijv. begint ondergronds en gaat verder onder de schors van houtachtige planten, buiten het zicht ! Het eerste ziekteverschijnsel kan het sterven van de plant zijn. Ziekten als deze kunnen moeilijk uit te bannen zijn, maar door onmiddellijk in te grijpen kan de verspreiding worden beperkt en kunnen andere planten in de tuin worden gered.
Andere ziekten ontwikkelen zich geleidelijk, tot ze een probleem worden voor hun waardplant, maar vertonen wel zichtbare tekenen van hun aanwezigheid. Aan een schimmelziekte als kanker zal een boom uiteindelijk sterven, maar eerst worden de bloem- en vruchtzetting geremd. Dit betekent dat je het probleem moet aanpakken zodat je het bespeurt. Andere ziekten kunnen eerst onbelangrijk lijken, bladvlekkenziekte of krulziekte veroorzaakt bijvoorbeeld eerst vervormingen, maar zodra ze zich naar andere delen van de plant uitbreiden, zullen ze zijn hele gezondheid aantasten.
Meeldauw kan eerst enig vervormd loof veroorzaken en in bepaalde seizoenen blijft het hierbij. Als het weer de groei van de schimmel bevordert, kan het echter de hele plant verteren en alle energie opzuigen, waardoor er weinig overblijft voor de volgende winter of het nieuwe seizoen. Bodemziekten zijn het moeilijkst op te merken. Je merkt pas dat ze er zijn als de plant al dood is, de laatste fase van het ziekteproces. In dit geval is het de moeite waard te onthouden dat bepaalde weers- en bodemomstandigheden de ontwikkeling van sommige ziekten bevorderen. De meeste bodemziekten hebben veel vocht nodig om zich te kunnen verspreiden, dus is een nat seizoen gevaarlijker voor je planten dan een droog seizoen.
Het bepalen van de oorzaak van een ziekte is cruciaal voor de juiste behandeling, omdat je met een verkeerde aanpak van het probleem zowel tijd als geld verspilt. De door een virusziekte ver-oorzaakte gele vlekken kunnen bijvoorbeeld gemakkelijk worden verward met een schimmelaantasting of een mineraal tekort. Deze beide kun je behandelen maar een virusziekte niet en tegen de tijd dat je jouw fout inziet, kunnen er meer planten zijn aangetast, aangezien een virus wordt verspreid door insecten die zich van de ene tuinplant naar de andere begeven.
Een gezonde, goed gevoede plant is altijd minder vatbaar dan één die is verwaarloosd of teveel voeding heeft gekregen met de bedoeling overvloedige, sappige scheuten te produceren. Ook een goede luchtcirculatie rond de plant verkleint de kans dat sporen zich nestelen. Goed opgekweekte planten lijken een sterkker immuunsysteem en een betere afweer te hebben tegen ziekte-verwekkers. Goede cultivatie- en cultuurtechnieken, zoals snoeien, bemesten en bewateren, vormen dan ook de basis van een goede plaagdier- en ziektebestrijding.
Bladvlekkenziekte
Een groot aantal schimmels en enkele bacteriën veroorzaken vlekken op bladeren. Deze zijn meestal rond, soms met onregelmatige randen, en ze zijn vaak grijs of bruin van kleur, hoewel ze bij Rhododendron bladziekte ( Gloeosporium rhododendri ) paars zijn of bruin met paarse randen. Als de afzonderlijke vlekken zich gaan ontwikkelen, kunnen ze samenvloeien, waardoor grote stukken dood bladweefsel ontstaan. In deze fase kunnen de bladeren sterven, wat bij ernstig geïnfecteerde planten bladverlies veroorzaakt, waardoor vervolgens de algehele groei van de plant kan worden aangetast. Dit is vooral het geval bij sterroetdauw bij rozen ( Diplocarpon rosae ). Bacterie-bladvlekkenziekte is vaak herkenbaar aan stukken dood celweefsel op het blad; deze vlekken zijn gewoonlijk rond of onregelmatig van vorm, maar hebben altijd een gele rand ( of halo ), zoals bij bonen ( Pseudomonas syringae |
pv. phaseolicola ); de schimmel-bladvlekkenziekte kenmerkt zich door de afwezigheid van gezwollen vruchtlichamen. In sommige gevallen van bacteriebladvlekkenziekte is het afstervend weefsel in het midden vochtig. Bij schimmel-bladvlekkenziekte zijn de vlekken, daar waar het weefsel is afgestorven, vaak enigszins verzonken en hebben ze een licht gezwollen rand, omdat het immuunsysteem van de plant de verspreiding van de ziekte probeert tegen te gaan. Dit is een grote groep ziekten, de koolfamilie alleen al kent zes verschillende soorten.
Echte Meeldauw
Dit is vermoedelijk een van de eenvoudigst te ontdekken ziekten in de tuin. Meestal is ze herkenbaar aan een witte, poederachtige viltlaag aan de bovenzijde van de bladeren van de waardplant, hoewel er uitzonderingen zijn, zoals Rododendron echte meeldauw ( Erysiphe spp. ), waarbij boven op het blad gele vlekken ontstaan en onderop een vaalgele, viltachtige groeiwijze te zien is; bij aardbei echte meeldauw ( Sphaerotheca macularis ) verschijnen donkerrode vlekken op de bladeren met een corresponderende grijze schimmel laag aan de onderkant. Andere symptomen zijn vervormde bladeren en scheuten bij rozen echte meeldauw ( Sphaerotheca pannosa ). De Amerikaanse kruisbessenmeeldauw ( S. morsuvae ) veroorzaakt niet alleen bladvervorming en voortijdig bladverlies, maar infecteert de vruchten zo ernstig dat ze opensplijten. |
Door druif echte meeldauw ( Uncinula necator ) kunnen de bladeren, bloemen en vruchten ernstig worden aangetast. Meeldauw bij komkommer kan dezelfde verwoestende effecten hebben en eveneens de bron zijn voor schimmelsporen die zich verspreiden naar pompoenen en courgettes. Appel echte meeldauw ( Podosphaera leucotricha ) kan bladvervorming veroorzaken en nieuwe scheuten tijdens hun ontwikkeling in de lente en zomer ernstig beschadigen, wat de oogst in latere jaren beïnvloedt. Van deze vorm is ook bekend dat hij mispels ( Mespilus ), peren ( Pyrus ) en kweeperen ( Cydonia ) aantast, maar niet in dezelfde mate. Echte meeldauw is altijd ernstiger bij planten in droge omstandigheden, vooral als ze onder een watertekort lijden.
Honingzwam
Hoewel het hier technisch een voet- of wortelrot betreft, is honingzwam ( de verzamelnaam voor een aantal Armillaria spp. ) belangrijk genoeg om hem apart te vermelden. Dit is vermoedelijk de ergste schimmelziekte in de tuin, omdat het nauwelijks onder controle is te houden en vrijwel niet kan worden bestreden. Er zijn diverse stammen, waaronder : - Armillaria mellea; de meest verwoestende - Armillaria gallica; die gewoonlijk verzwakte planten aantast die lijden onder bijv. een tekort of teveel aan water |
- Armillaria ostoyae; die coniferen lijkt aan te tasten
- Armillaria tabescens; die op dood in plaats van levens materiaal lijkt te leven.
Enkele van deze vormen kunnen grote, volwassen bomen binnen drie tot vier jaar na infectie vellen, hoewel er gevallen bekend zijn waarbij de schimmel en waardplant vele jaren samen leefden tot de plant uiteindelijk bezweek. De eerste symptomen zijn vaak voor het voortijdig geel worden en afvallen van het loof in de herfst, in daaropvolgende jaren gevolgd door takken die afsterven vanaf de toppen, tot de gehele kroon van de plant dood is. Bloeiende planten lijken grote hoeveelheden zaad, fruit of bessen te produceren vlak voordat de plant sterft. De schimmel verspreidt zich door de bodem via dunne, zwarte draden ( Rhizomorfen ), die meestal ongeveer 1 meter per jaar groeien, of via schimmelsporen die in de herfst worden geproduceerd door goudgele ( honingkleurige ) paddenstoelen. Deze verschijnen gewoonlijk pas rond de plant als het begint af te sterven en kunnen gedurende een periode van vijf dagen 10.000.000.000.000 sporen verspreiden.
- Armillaria tabescens; die op dood in plaats van levens materiaal lijkt te leven.
Enkele van deze vormen kunnen grote, volwassen bomen binnen drie tot vier jaar na infectie vellen, hoewel er gevallen bekend zijn waarbij de schimmel en waardplant vele jaren samen leefden tot de plant uiteindelijk bezweek. De eerste symptomen zijn vaak voor het voortijdig geel worden en afvallen van het loof in de herfst, in daaropvolgende jaren gevolgd door takken die afsterven vanaf de toppen, tot de gehele kroon van de plant dood is. Bloeiende planten lijken grote hoeveelheden zaad, fruit of bessen te produceren vlak voordat de plant sterft. De schimmel verspreidt zich door de bodem via dunne, zwarte draden ( Rhizomorfen ), die meestal ongeveer 1 meter per jaar groeien, of via schimmelsporen die in de herfst worden geproduceerd door goudgele ( honingkleurige ) paddenstoelen. Deze verschijnen gewoonlijk pas rond de plant als het begint af te sterven en kunnen gedurende een periode van vijf dagen 10.000.000.000.000 sporen verspreiden.
Kanker
Kanker, herkenbaar aan wonden aan takken en stengels en veroorzaakt door een schimmel of bacterie, veroorzaakt afsterven van het reproductieve deel ( het cambium ) onder de schors van houtachtige planten. De ziekte breidt zich gewoonlijk uit via concentrische ringen, waardoor een steeds groter wordende, op een schietschijf lijkende wond ontstaat, tot de tak of stam volledig van schors is ontdaan en de plant boven het zieke deel na een korte periode van verwelking, een fase die vaak 'afsterving' wordt genoemd, doodgaat. Veel van deze ziekten worden aangezien voor afsterving en soms zelfs als brand in plaats van kanker, terwijl de oorzaak vaak kanker in lagergelegen delen van de plant is. Hoewel de symptomen per ziekte en waardplant variëren zijn er enkele overeenkomsten, afhankelijk van het feit of de ziekte wordt veroorzaakt door een bacterie of schimmel. Bacteriekanker kun je herkennen aan donkere, diepe wonden in de schors. Deze zijn meestal nat en scheiden een bacterieel slijm af dat een van de belangrijkste ziektever- spreiders is. |
Bacteriekanker bij pruimen- en kersenbomen ( Pseudomonas morsprunorum ) komt waarschijnlijk het meest voor, maar blijft beperkt tot de leden van de Prunus-familie, terwijl een andere ziekte, bacterievuur, die wordt veroorzaakt door de bacterie Erwinia amylovora en tot de verwelkingsziekten behoort, allerlei planten aantast., zoals de appel ( Malus ), Chaenomeles soorten, dwergmispel, haagdoorn ( Crataegus ), peer ( Pyrus ), vuurdoorn en Sorbus-soorten. Van kanker door schimmel is sprake als de schors gezwollen en ruw is rond de open wond, waardoor het onderliggende hout bloot komt te liggen; de schors rond de wond is droog en schilferig. Vruchtboomkanker ( Nectria galligena ) is de meest voorkomende vorm die, ondanks zijn naam, ook essen ( Fraxinus ), beuken ( Fagus), hulst ( Ilex ), peren ( Pyrus ), populieren ( Populus ), Sorbus-soorten en wilgen ( Salix ) aantast.
Roest
Een grote groep schimmelziekten die de bladeren en stengels aantast met vaak gele of lichtgroene vlekken aan de bovenzijde van de bladeren. Aan de onderkant kunnen clusters blaarvormige gezwellen, van zwartbruin tot bruin en van oranje tot wit ( afhankelijk van het type ), worden aangetroffen. Deze barsten open en verspreiden sporen die weer andere planten infecteren. Onder de gevoe-lige planten zijn vele sierplanten, van leeuwenbekjes - leeuwenbekroest is Puccinia antirrhini - tot houtachtige planten, zoals rozen ( rozenroest is Phragmidium tuberculatum en P. mucronatum ). Sommige kruidachtige eenjarigen, in het bijzonder geraniums, stokrozen ( Alcea ) en irissen, kunnen zelfs sterven door opeenvolgende aantastingen. Ook veel groenten, zoals asperges, prei en sla, lijden aan roest. En ook het kruid munt ( Mentha ) kan ernstig worden geïnfecteerd. Bomen, coniferen en kamerplanten lijden aan verschillende soorten roest. |
Sommige soorten hebben een complexe levenscyclus en brengen tijd door op twee heel verschillende waardplanten. Tarwe bruine roest brengt een deel van zijn leven door de mahoniestruik, terwijl pruimenroest een tijdje op bepaalde anemoonsoorten leeft. Deze soorten kunnen worden bestreden door de wisselwaarden niet bij elkaar te planten, waardoor je voorkomt dat de levens-cyclus wordt voltooid.
Schimmelziekten
Er bestaan slechts enkele schimmelziekten, maar de meeste soorten tuinplanten, zowel de soorten buitenshuis als onder glas, worden aangetast door grauwe schimmel ( Botrytis cinerea ). Deze schimmel tast bladeren, stelen, bloemen en vruchten aan, veroorzaakt weefselrot en bedekt de geïnfec-teerde delen met een grijze, pluizige schimmellaag. Roetdauw ( Cladiosporiuym spp. ) kan ook op allerlei planten voorkomen, maar schijnt vrij onschadelijk en niet ziekteverwekkend te zijn. Deze ziekte wordt meestal in verband gebracht met sapzuigende insecten die honingdauw uitscheiden op de bladeren en vruchten van de plant. Een geaccumuleerde aanwas heeft een schadelijk effect, omdat het zonlicht het blad niet langer kan bereiken. Ernstig aangetaste planten laten soms bladeren vallen die geheel bedekt zijn met roetdauw. Bij graszoden bestaat een ziekte genaamd sneeuwschimmel ( Monographella nivalis ) die vroeger bekend stond als fusarium. Wanneer de ziekte zich door de zoden verspreidt, ontstaan stukken dood gras. Deze zijn geelbruin met ivoorwitte of vaalroze randen en bij een ernstige aantasting kunnen ze een doorsnede van één meter bereiken. Vaak hebben de aangetaste sprieten een slijmerige structuur doordat de schimmel het levende weefsel binnendringt. |
Valse Meeldauw
Deze ziekte wordt vaak verward met echte meeldauw ( Erysiphe spp. ), hoewel ze niet verwant zijn en zelfs onder verschillende omstandigheden gedijen. De symptomen kunnen echter identiek zijn. Valse meeldauw uit zich in gele en licht groene verkleuringen op de bovenzijde van de bladeren met een corresponderende ivoorwitte of bleek paarse schimmelgroei aan de onderkant. Zodra de ziekte zich uitbreidt, verkleuren de bla-deren gedeeltelijk of zelfs helemaal en sterven ze, soms met de dood van de gehele plant tot gevolg. Allerlei planten zijn gevoelig voor valse meel-dauw, in het bijzonder bepaalde groenten. Zij kunnen aangetast worden door kool valse meeldauw ( Peronospora parasitica ), sla valse meeldauw ( Bremia lactucae ), hoewel deze ook cineraria ( Preicallis ), gaillardia en centaurie aantast, en erwten valse meeldauw ( Peronospora sparsa ), |
sinds kort de viooltjes valse meeldauw ( Peronospora violae ), die winterbloeiende violen aantast, en de hebe valse meeldauw ( Peronospora grisea ), die breedbladige hebe soorten aantast. Aan beide laatste ziekten kan de waardplant in betrekkelijk korte tijd sterven. De toename van valse meeldauw wordt toegeschreven aan de mildere winters van de afgelopen jaren, omdat dit type schimmel zich onder warme, vochtige omstandigheden snel uitbreidt en droge omstandigheden kan overleven door resistente sporen te produceren, die pas ontkiemen als het vochtigheidsgehalte stijgt.
Verwelkingsziekten
Deze veelvoorkomende ziekten kunnen diverse oorzaken hebben; bacteriën, schimmels of virussen, maar wat ze gemeen hebben is hun effect op de plant : de bladeren, stengels en scheuttoppen verwelken en sterven. Hoewel de verwelking tijdelijk kan schijnen en sommige planten zich lijken te herstellen, is de dood van de plant de laatste fase van de ziekte. Een van de bacteriële verwelkingsziekten is bacterievuur ( Erwinia amylovora ), die verwelking van scheuttoppen en een langzame dood van de plant veroorzaakt. De karakteristieke roodbruine vlekken onder de schors bevestigen de aanwezigheid van deze ziekte. Schimmel verwelkingsziekten worden meestal veroorzaakt door sporen of schimmeldelen in de bodem die de wortel of het stengel-weefsel binnendringen. Als de schimmel zich uitbreidt, blokkeert het de vaatbundels die vocht door de plant transporteren, waardoor de plant verwelkt. Verticillium verwelkingsziekte ( Verticillium albo atrum en V. dahliae ) tast allerlei tuinplanten aan, zoals sierbomen en heesters, kruidachtige eenjarigen, fruit, groenten en tuinplanten. Fusarium verwelkingsziekte ( Fusarium oxysponum ) tast meer planten soorten aan en is een stuk agressiever. De vermoedelijk bekendste moderne verwelkingsziekte is de Iepziekte ( Ophiostoma ulmi ), die het geel worden van het loof veroorzaakt en waaraan eerst de jonge scheuten sterven en waaraan uiteindelijk het hele gewas sterft. Grote, volwassen bomen sterven binnen drie tot vier jaar na de infectie. Bij alle schimmel verwelkingsziekten zijn in verschillende mate vlekken zichtbaar in de stengels als je deze doorsnijdt; meestal ontstaan ze als gevolg van door de schimmel geproduceerde gif-stoffen. |
Virussen
De term 'virus' is een algemene benaming voor een reeks ziekten die veel planten aantasten. Vaak infecteert een virustype, zoals het komkommermozaïekvirus, elke plant waarmee het in aanraking komt. In tegenstelling tot andere ziekten hebben virussen geen botanische naam . Ze worden vernoemd naar hun kenmerken ( zoals het bladrolvirus ), naar de plant waarop het virus voor het eerst werd aangetroffen, of naar een combinatie hiervan ( zoals het arabismozaïekvirus ). Veelvoorkomende symptomen van een virale infectie zijn slechte groei ( v.d. hele plant ), vervorming, ( ringvormige ) vlekken, dood weefsel en mozaïekpatronen op de bladeren of bloemen. Bloemen kunnen afvallen of misvormd raken, of ze ontwikkelen zich wel volledig maar hebben geen egale |
kleur, met lichte strepen op donkere bloemblaadjes of omgekeerd. Sommige virussen zitten alleen in de vruchten en niet in het blad of de stengels. Kleinvruchtigheid van appel remt de vrucht-ontwikkeling, terwijl het appelsterbarst- en appelruwschilligheidvirus tijdens de ontwikkeling de schil aantasten. Het pruimen-sharkavirus is vaak herkenbaar aan vlekjes, onvolkomenheden en putjes in pruimen en damastpruimen. Geïnfecteerde planten leveren meestal een slechte of helemaal geen oogst op. Soms sterven ze voortijdig, hoewel dit zeldzaam is omdat het virus afhanke-lijk is van de waardplant. Wat de kwestie nog gecompliceerde maakt, is dat sommige virussen bepaalde planten kunnen infecteren zonder zichtbare symptomen, de zogenaamde latente infectie.
Voetziekten
Deze enorme grote groep ziekten wordt gekenmerkt door de afbraak van cellen die het plantenweefsel vormen en daardoor worden gereduceerd tot een rottende massa. Over het algemeen tast deze ziekte de wortels of voet van de plant aan. Soms wordt ze voetrot of soms wortelrot genoemd, hoewel het vaak moeilijk te bepalen is waar de infectie precies ontstond. Enkele van deze ziekten worden door schimmels veroorzaakt en andere door bacteriën. Sommige tasten houtachtige planten aan, terwijl andere alleen kruidachtigen en groenten treffen. Een ziekte als phytophthora ( Phytophthora spp. ) kan allerlei houtachtige planten aantasten en is één van de meest voorkomende oorzaken van sterfte onder bomen en heesters. Ze komt vooral veel voor op natte, zware of slecht afwaterende grond. Stammen van deze ziekte kunnen vele jaren in de bodem sluimeren tot zich de ideale omstandigheden, gewoonlijk een combinatie van bodemvochtigheid en -temperatuur voor groei en infectie voordoen. |
In deze groep bevinden zich veel voetziekten bij zaailingen, net als enkele gazonziekten, zoals rooddraad ( Leatisaria fuciformis ), heksenkring ( Marasmius oreades ) en gras sclerotiënrot ( Sclerotinia homoecarpa ). Onder de ziekten die kruidachtige planten aantasten, veroorzaakt rooddraad ( Phytophora fragariae ) het afsterven van de hele plant. Deze ziekte is vernoemd naar het rode middendeel in de plantenwortels, dat ontstaat door de door de schimmel geproduceerde gifstoffen. Bij natrot ( Erwinia carotovora ), een bacteriële ziekte bij aardappels, verrotten de stengels en knollen; de ziekte wordt van jaar tot jaar overgedragen via geïnfecteerde knollen.
De Tien Meest Voorkomende Stoornissen
Niet alle problemen zijn zo voor de hand liggend als een plaagdier of ziekte. Sommige zijn het gevolg van een verandering in omstandigheden, zoals een ongeluk, lokale weersveranderingen ( vooral in temperatuur ) of de watertoevoer. Planten hebben bepaalde omstandigheden nodig om te kunnen groeien. Binnen bepaalde omstandigheden floreren ze, binnen andere overleven ze. Plotselinge veranderingen in die omstandigheden verstoren de groei, vooral in het late voorjaar als plotseling vorst knoppen, scheuten of de hele plant kan doden. Als een scheut wordt aangetast, verandert de groeiwijze, omdat vervangende knoppen elkaar gaan beconcurreren. Planten met een stam zullen vertakken en gaan er daardoor heel anders uitzien.
Water is cruciaal voor planten. Hun hele functioneren is ervan afhankelijk. Planten eten niet, via de wortels nemen ze opgeloste voedingstoffen op en transporteren die door de plant met behulp van vocht. Plantencellen zijn gevuld met een op water gebaseerde oplossing en niet houtachtige planten zijn voor hun vorm van deze cellen afhankelijk. Bij een watertekort slinkt de inhoud van de cellen en verschrompelen ze, wat zichtbaar is als verwelking. Als de watertoevoer verstoort blijft, verliezen de cellen hun onderlinge contact, wat het 'permanent verwelkingspunt' heet. Voorbij deze fase is het vrijwel onmogelijk de plant te redden, zelfs als de watertoevoer wordt hersteld. Bij het zien van een verwelkte plant zijn we instinctief geneigd het in water te dompelen, maar dit kan meer kwaad dan goed doen. Wortels hebben ook zuurstof nodig om te functioneren en als ze in water staan, zonder zuurstof, verdrinken ze. Water-, oever- en moeras-planten zijn zo geëvolueerd dat ze in water of permanent natte grond kunnen leven, dus als je tuiniert op natte grond, kies dan geen plantensoorten die een goede afwatering verlangen.
Veel vaak voorkomende stoornissen bij tuinplanten kunnen worden voorkomen door de planten regelmatig te bemesten en water te geven, de omgeving van de plant gezond te houden, zorg-vuldig gebruik te maken van chemicaliën, en geschikte soorten te planten. Andere stoornissen zijn gewoon grillen van de natuur die bij het tuinieren horen !
De Tien Meest Voorkomende Stoornissen
Niet alle problemen zijn zo voor de hand liggend als een plaagdier of ziekte. Sommige zijn het gevolg van een verandering in omstandigheden, zoals een ongeluk, lokale weersveranderingen ( vooral in temperatuur ) of de watertoevoer. Planten hebben bepaalde omstandigheden nodig om te kunnen groeien. Binnen bepaalde omstandigheden floreren ze, binnen andere overleven ze. Plotselinge veranderingen in die omstandigheden verstoren de groei, vooral in het late voorjaar als plotseling vorst knoppen, scheuten of de hele plant kan doden. Als een scheut wordt aangetast, verandert de groeiwijze, omdat vervangende knoppen elkaar gaan beconcurreren. Planten met een stam zullen vertakken en gaan er daardoor heel anders uitzien.
Water is cruciaal voor planten. Hun hele functioneren is ervan afhankelijk. Planten eten niet, via de wortels nemen ze opgeloste voedingstoffen op en transporteren die door de plant met behulp van vocht. Plantencellen zijn gevuld met een op water gebaseerde oplossing en niet houtachtige planten zijn voor hun vorm van deze cellen afhankelijk. Bij een watertekort slinkt de inhoud van de cellen en verschrompelen ze, wat zichtbaar is als verwelking. Als de watertoevoer verstoort blijft, verliezen de cellen hun onderlinge contact, wat het 'permanent verwelkingspunt' heet. Voorbij deze fase is het vrijwel onmogelijk de plant te redden, zelfs als de watertoevoer wordt hersteld. Bij het zien van een verwelkte plant zijn we instinctief geneigd het in water te dompelen, maar dit kan meer kwaad dan goed doen. Wortels hebben ook zuurstof nodig om te functioneren en als ze in water staan, zonder zuurstof, verdrinken ze. Water-, oever- en moeras-planten zijn zo geëvolueerd dat ze in water of permanent natte grond kunnen leven, dus als je tuiniert op natte grond, kies dan geen plantensoorten die een goede afwatering verlangen.
Veel vaak voorkomende stoornissen bij tuinplanten kunnen worden voorkomen door de planten regelmatig te bemesten en water te geven, de omgeving van de plant gezond te houden, zorg-vuldig gebruik te maken van chemicaliën, en geschikte soorten te planten. Andere stoornissen zijn gewoon grillen van de natuur die bij het tuinieren horen !
Doorschieten
Doorschieten is het voortijdig bloeien ( en / of zaad zetten ) van groenten, in het bijzonder van bieten, bleekselderij, sla, ui, spinazie en bloemkool. De oorzaak varieert van gewas tot gewas en zelfs van cultivar tot cultivar binnen dezelfde soort, maar vaak is blootstelling aan kou of droogte ge-durende bepaalde tijd tijdens een kritieke groeifase de boosdoener. Doorschieten dat wordt veroorzaakt door temperaturen tussen de 4 - 6 graden kan niet echt worden voorkomen, behalve door het opkweken van resistente cultivars. Vroege groentecultivars zullen sneller doorschieten, eenvoudigweg omdat ze vaker de koude temperaturen zullen meemaken die het doorschieten veroorzaken. Zomer- en saladegroenten zullen door-schieten als ze droog staan in de kritieke groeifasen, als de planten jong zijn. Meestal gebeurt dit als ze een aantal volgroeide bladeren hebben ontwikkeld en niet zozeer zaad. Als planten teveel of te weinig water krijgen of als de groei wordt onderbroken doordat ze worden verplant, kan de daaropvolgende groeivertraging en veranderde groeiwijze bewerkstelligen en de bloei in gang zetten. |
Droogte
Water is essentieel voor plantengroei, want in water zitten de benodigde voedingsstoffen opgelost. Planten nemen hun voeding in opge-loste vorm op, dus resulteert een watertekort in de bodem in schade of sterfte. Planten met grote, zachte bladeren, zoals veel groenten hebben, zijn het kwetsbaarst. Fysiologische droogte vindt plaats als er water beschikbaar is, maar de planten het niet kunnen gebruiken, wat in de winter kan gebeuren, als de grond bevroren is. Coniferen en breedbladige, groenblijvende planten verliezen bij winderig weer water via hun bladeren, maar kunnen het niet snel genoeg vervangen om verbranding van het blad te voorkomen. Hoewel verwelkte bladeren een duidelijke aanwijzing zijn, zijn er eerder ook andere tekenen te bespeuren, zoals dof loof gevolgd door een blauwachtige glans ( vooral over gazons ). |
Wanneer het watertekort aanhoudt, worden de bladeren geleidelijk bros en bruin. Jonge planten kunnen doorschieten en voortijdig bloeien en zaad zetten. Van oudere planten kunnen de bloemen en vruchten afvallen voordat ze volledig zijn ontwikkeld. Indien ze niet te lang aan hun lot worden overgelaten, kunnen verwelkte planten zich herstellen als ze spaarzaam worden bewaterd en niet worden ondergedompeld tot ze verdrinken. Sproeien ter verhoging van de luchtvochtigheid helpt ook, maar als je te lang wacht met dergelijke oplossingen, sterft de plant.
Schade Door Chemicaliën
Zowel pesticiden als herbiciden kunnen onbedoeld planten beschadigen. Tuinpesticiden zijn bedoeld voor toepassing op groeiende planten maar zijn schadelijk als ze worden gebruikt : - in de verkeerde mate ( te hoge concentratie of te vaak ) - op planten waardoor ze niet zijn bedoeld - onder de verkeerde weersomstandigheden, als de planten het moeilijk hebben |
De symptomen van schade kunnen variëren van enigszins verkleurd of verschroeid blad tot een dode plant. Herbiciden ( onkruidverdelgingsmiddelen ) zijn gemaakt om planten ( ongewenste kruiden ) te doden, maar kunnen ook de planten die we willen opkweken beschadigen, bijvoorbeeld als ze er per ongeluk mee in aanraking komen of verkeerd worden gebruikt. Hormoonon-kruidverdelgingsmiddelen zijn vooral schadelijk als ze door de plant worden opgenomen en de gewone groeiwijze verstoren. Bladeren raken misvormd, verwrongen en ineengestrengeld, en worden dik en vlekkerig. Stengels raken verstrengeld en blijven onvolgroeid, vaak met een bleke top. Vruchten en bloemen raken vervormd en komen niet tot ontwikkeling.
Andere chemicaliën die planten verschroeien of doden zijn :
- verf, wat vaak voorkomt bij pas geverfde serres en hekken
- creosoot en andere impregneermiddelen op houten constructies en hekken
- olie en benzine op gazons, door lekkende maaimachines en andere apparaten die op benzine lopen
- verse en kunstmest, teveel en te dicht bij de planten
- zout op paden in de winter, wat leidt tot de beschadiging of dood van planten die daar dichtbij staan.
Andere chemicaliën die planten verschroeien of doden zijn :
- verf, wat vaak voorkomt bij pas geverfde serres en hekken
- creosoot en andere impregneermiddelen op houten constructies en hekken
- olie en benzine op gazons, door lekkende maaimachines en andere apparaten die op benzine lopen
- verse en kunstmest, teveel en te dicht bij de planten
- zout op paden in de winter, wat leidt tot de beschadiging of dood van planten die daar dichtbij staan.
Stormschade
Dit probleem treft vooral grotere gewassen, zoals jonge bomen, rozen, heesters en klimplanten, die pas zijn verplant en in verhouding tot hun wortelsysteem een grote kroon hebben. Door de kracht waarmee de wind langs de kroon blaast, zwiept de plant heen en weer, waardoor de wortels langzaam losraken. Het gezwiep resulteert in het breken van tere nieuwe wortels tijdens de groei en veroorzaakt ook geschuur langs de stambasis, met als gevolg dat het transport van water en voedingsstoffen wordt belemmerd en schimmel- en bacterie infecties via de open wonden kunnen binnendringen. Door het constante zwiepen ontstaat een komvormige holte in de grond rond de stambasis. Als deze holte volloopt met regenwater dat vervolgens bevriest, wordt de schade aan de stam nog groter en kan de boom afsterven. |
Dit probleem is het grootst op onbeschutte, winderig plaatsen en dan vooral op zware en slecht afwaterende grond, waarin de planten langzaam wortelen en de grond rond hun basis snel samenklontert.
Verontreiniging De meest voorkomende luchtvervuilers zijn koolmonoxide, zwaveldioxide, stifstofoxiden, chloride, fluoride, ethyleen en ammoniak. De effecten variëren van ernstig, als de plant be-schadigd raakt, maar niet afsterft, tot fataal, als het binnen korte tijd afsterft. De symptomen variëren sterk. maar de meest voorkomende zijn : - bruine of bleke vlekken of strepen op de bovenkant van het blad tussen de nerven - ernstige schroeiplekken of dode stukken langs de bladranden. |
Aangetaste bladeren kunnen afsterven en aan de plant blijven hangen of voortijdig afvallen. Jonge planten zijn gevoeliger dan oudere, en coniferen en breedbladige, groenblijvende planten gevoeliger dan bladverliezende, waarvan toch jaarlijks het loof afvalt. Of de verontreinigde stoffen schadelijk of onschadelijk zijn, hangt grotendeels af van de concentratie van het vervuilende middel. Kleine hoeveelheden zwavel kunnen bijvoorbeeld zelfs nuttig zijn, omdat ze een schimmeldodend effect hebben op bepaalde ziekten, zoals sterroetdauw bij rozen. Asperges en enkele leden van de bietenfamilie hebben baat bij de aanwezigheid van wat zout in de bodem.
Voedselgebrek
Planten hebben een uitgebalanceerd dieet van voedingsstoffen nodig om te kunnen gedijen. Van sommige 'macrostoffen', zoals stikstof, fosfaat en kalium, hebben ze grote hoeveelheden nodig, terwijl ze van 'microstoffen', zoals calcium, zink, boor en ijzer, veel minder nodig hebben. Alle voedings-stoffen worden in verschillende mate opgenomen en zijn nodig voor een evenwichtige groei, dus als er een tekort ontstaat, is dat nadelig. De symptomen van elk tekort variëren van plant tot plant en zijn afhankelijk van de stof waaraan gebrek is. Als er diverse tekort tegelijkertijd zijn, kunnen de symptomen weer anders zijn. Bij een tekort aan de macrovoedingsstoffen vertonen planten duidelijke tekenen van een slechte of onvolledige groei. Bij een tekort aan een microvoedingsstof kunnen de aanwijzingen onduidelijker zijn. Veel planten prefereren een zure bodem, dus als er te veel kalk in de grond zit, verkleuren de bladeren van glanzend donkergroen naar geel, voordat de plant sterft. Deze toestand wordt calciumchlorose genoemd, hoewel de plant in feite aan een ijzergebrek lijdt, omdat de kalk de ijzeropname belemmert. |
Vorstschade
Sommige bladeren, scheuten, bloemen en vruchten worden zwart, verwelken en verschrompelen als ze slechts 10 - 15 minuten worden blootgesteld aan temperaturen onder het vriespunt. De kwetsbaarste delen zijn het tere weefsel, zoals de bloemen, vruchten in aanleg en snelgroeiende scheuten. Bepaalde tere planten die binnenshuis, in kassen of serres staan, raken beschadigd bij temperaturen onder de 10 graden, wat zelfs op een vensterbank mogelijk is. Vorstschade ontstaat grotendeels door de vorming van ijskristallen in de plantencellen, maar de meeste schade vindt plaats als de temperatuur snel onder het vriespunt zakt en vervolgens stijgt terwijl de plantencellen nog ijskristallen bevatten. |
Door deze snelle temperatuurveranderingen barsten de celwanden en ontstaat structurele schade. De schade die aan tere planten door lage temperaturen is ontstaan, is herkenbaar aan een enigs-zins blauwachtige glans en slap hangende bladeren doordat de interne functies van de plant verstoord zijn geraakt.
Waterovermaat
Sterfte van en schade aan planten door waterovermaat komen in tuinen niet vaak voor, maar het is vermoedelijk de hoofdoorzaak voor de slechte gezondheid en het afsterven van planten in bakken en potten op het terras, in huis of in de serre. Teveel water veroorzaakt zuurstofgebrek, waardoor de plant wordt aangetast en uiteindelijk sterft als het water de zuurstof uit de grond of compost spoelt. Ge-woonlijk is het eerste symptoom de geleidelijke bladverkleuring van gezond groen tot lichtgroen en tenslotte geel. Tegelijkertijd ontstaan op de bladeren droge, onregelmatig gevormde vlekken. |
Bij regelmatige ( maar niet constante ) waterovermaat, neemt de plantengroei en -ontwikkeling langzaam af zodra zijn gezondheid begint te verslechteren. Als de waterovermaat langer dan 10 - 15 dagen aanhoudt, beginnen de wortels tekenen van celschade ( vaak herkenbaar aan stukken bruin of verkleurd weefsel ) te vertonen en sterven ze af. Rond de wortels ontwikkelt zich de karakteristieke geur van verrotting. Tevens dringen schimmels en bacteriën binnen, waardoor de planten nog kwetsbaarder worden.
Windschade
Dit probleem wordt meestal geassocieerd met coniferen, in het bijzonder de Californische cipres ( Chamaecyparis lawsoniana ), cipressoorten en breedbladige groenblijvers, zoals Aucuba, Laurier en Vuurdoorn. De plant wordt aan één kant geleidelijk doffer van kleur, verschrompelt en droogt uit tot het bruin wordt en vaak tot op de houtachtige stammen afsterft. De schade wordt veroorzaakt doordat de bladeren aan de windzijde van de plant afsterven als gevolg van het directe uitdrogende effect van de wind, waardoor sneller vocht aan de bladeren wordt onttrokken dan de plant aankan. Op onbeschutte plaatsen en op plekken waar de grond drassig of bevroren is, is het probleem het grootst, omdat de wortels daar niet goed kunnen functioneren. |
Het resultaat is dat de vochtopname wordt belemmerd, waardoor het water dat door de het uitdrogende effect van de wind verloren is gegaan, niet ( voldoende ) kan worden vervangen. Windschade kan ook bladverliezende planten treffen, als de overwinterende knoppen uitdrogen en sterven. De planten trekken langzaam scheef en groeien aan de windzijde vrijwel niet meer.
Zonschade
Hitte, vooral als die wordt veroorzaakt door direct zonlicht, kan schadelijk zijn voor planten en verschillende delen aantasten, zoals de bladeren, bloemen, vruchten en stengels. Als de hete zon bomen met een dunne schors beschijnt, bijvoorbeeld de beuk ( Fagus ), kers ( Prunus ), esdoorn ( Acer ) en populier ( Populus ), ontstaat er schroeibrand, hoewel elke pas geplante boom die dicht bij andere heef gestaan gevoelig is zodra het na verplanting met zijn stam in helder zonlicht staat. Aan de zonnigste kant van de stam sterven stukken of repen barst af en dit leidt tot verminderde groeikracht en het afsterven van takken aan de aangetaste zijde. Zonnebrand ontstaat als hele hete zon op rijpend fruit schijnt. |
De schade aan de vruchten kan divers zijn :
- tomaten worden niet egaal rijp en ontwikkelen stukken met hard groen vel rond de plek waar de vrucht aan de plant vastzit, dit wordt 'groenkraag' genoemd
- andere vruchten krijgen papierachtige, lichtbruine stukken die bijna op brandwonden lijken; vooral bij appels ( Malus ), peren ( Pyrus ), kruisbessen en tomaten.
Vervolg zie Gewasbescherming 3.