Menu
INSEKTEN
Insekten zijn met wereldwijd ongeveer een miljoen beschreven soorten verreweg de soortrijkste diergroep. Afgezien van de open zee, komen ze in vrijwel alle biotopen voor en spelen bijna overal een belangrijke rol in de natuurlijke kringlopen.
Vele maken zich als bloedzuiger of als schadelijke soort op cultuurgewassen bij mensen niet geliefd. Een veel groter aantal soorten zit ons echter helemaal niet in de weg of zijn zelfs uitgesproken nutting, bijvoor-beeld als bestrijder van schadelijke soorten of als bestuiver van cultuurgewassen. Behalve insecten die niet bepaald aan onze ideeën van schoonheid beantwoorden zijn er ook die tot de fraaiste levensvormen op aarde gerekend kunnen worden. Denk alleen maar aan de vele schitterende vlinders.Tenslotte is een groot aantal soorten zeer gevoelig voor milieuveranderingen zodat er als goede indicatoren van de toestand van hun leefomgeving kunnen dienen. |
Al deze eigenschappen maken insecten tot een van de belangrijkste en waarschijnlijk zelfs de belangrijkste dierengroep te wereld. Geheel in tegenspraak daarmee wordt doorgaans nauwelijks op insecten gelet, hoogstens klaagt men over de schade die ze mogelijkerwijs veroorzaken. Er is dus een grote achterstand aan kennis en interesse in te lopen.
Lichaamsbouw
Insecten hebben een hard, chitinehoudend omhulsel, dat ten behoeve van de beweeg-lijkheid op meer of minder regelmatige afstanden in geledingen is verdeeld, vergelijkbaar met het harnas van een ridder. De verschillende ringen waarin het lichaam is verdeeld worden segmenten genoemd. Daarboven kan het insectenlichaam nog worden onder-verdeeld in drie meestal duidelijk te onderscheiden groepen van segmenten : kop, borststuk ( thorax ) en achterlijf ( abdomen ). Kop De kop draagt behalve de ogen ook een aantal aanhangsels, namelijk de antennen ( of voelsprieten ) en de verschillende monddelen. Deze laatste betreffen de ongepaarde bovenlip ( laburm ), de gepaarde bovenkaken ( mandibels ) en onderkaken ( maxillen ) en een derde, in het midden vergroeid paar, de onderlip ( labium ). Deze oorspronkelijk voor bijten geschikte monddelen hebben bij de verschillende insektengroepen allerlei modifi-caties ondergaan. |
Zo zijn ze bij wantsen omgevormd tot een steek- of zuigsnuit en bij vlinders tot een buigzame zuigbuis. Daar bij zijn meestal bepaalde monddelen tot steeksnuit of zuigsnuit ontwikkeld en de andere volledig gereduceerd. De ogen zijn bijna altijd samengestelde ogen of facetogen. Het daarmee gemaakte beeld is te vergelijken met een grof gerasterde krantenfoto. Daarnaast bevinden zich op het voorhoofd vaak nog twee of drie kleine enkelvoudige puntogen ( ocellen ), waarmee vooral de dagelijkse activiteiten worden gereguleerd. De antennen dienen, behalve om de directe omgeving af te tasten, vooral ook als reukorgaan.
Borststuk ( thorax )
Het borststuk is samengesteld uit drie segmenten en draagt bij de meeste insecten ook de voortbewegingsorganen : twee paar vleugels en drie paar poten. Bij de meest oorspronkelijke insecten ontbreken echter de vleugels en bij sommige hoogontwikkelende insectengroepen kunnen de vleugels geheel of gedeeltelijk gereduceerd zijn.
Heel vaak zijn de beide vleugelparen ook zeer verschillend in grootte, vorm en stevigheid. De poten zijn in vijf onderdelen verdeeld, vanuit lichaam gerekend heup ( coxa ), dijring ( trochanter ), dij ( femur ), scheen ( tibia ) en voet (tarsus ). De voet is nog verder onderverdeeld in meestal vijf leedjes en draagt aan het uiteinde meestal twee klauwtjes.
Borststuk ( thorax )
Het borststuk is samengesteld uit drie segmenten en draagt bij de meeste insecten ook de voortbewegingsorganen : twee paar vleugels en drie paar poten. Bij de meest oorspronkelijke insecten ontbreken echter de vleugels en bij sommige hoogontwikkelende insectengroepen kunnen de vleugels geheel of gedeeltelijk gereduceerd zijn.
Heel vaak zijn de beide vleugelparen ook zeer verschillend in grootte, vorm en stevigheid. De poten zijn in vijf onderdelen verdeeld, vanuit lichaam gerekend heup ( coxa ), dijring ( trochanter ), dij ( femur ), scheen ( tibia ) en voet (tarsus ). De voet is nog verder onderverdeeld in meestal vijf leedjes en draagt aan het uiteinde meestal twee klauwtjes.
A
B C 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 |
Kop
Borststuk Achterlijf Antenne Bijoog ( bovenste ) Bijoog ( onderste ) Facetoog Hersenen Prothorax Rugader Trachee Mesothorax Metathorax Voorvleugel Achtervleugel Maag Hart Eierstok |
16
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 |
Darmen, Rectum, Anus ( vlnr. )
Opening Anus Vagina Buikzenuw Buis van Malpighi Voet Klauw Tarsus Tibia Femur Trochanter Krop ( links ), Spiermaag ( rechts ) Buikzenuw Coxa Speekselklier Slokdarmzenuw Monddelen |
Aan de binnenkant wordt het borststuk grotendeels gevuld door de vliegspieren. Alleen bij de libellen hechten deze aan de basis van de vleugels zelf en bewegen de spieren de vleugels direct. Bij de andere insecten trekken de spieren de wanden van het borststuk samen en worden de vleugels indirect bewogen. Het eerste segment van het borststuk draagt geen vleugels. De rugplaat ervan is vaak extra ver-sterkt en wordt halfschild ( pronotum ) genoemd. De rugplaat van het volgende segment is bij veel insecten tot een kleine, meer of minder driehoekige plaat ontwikkeld die tussen de aanhechtingen van de voorvleugels ligt en schildje ( scu-tellum ) wordt genoemd.
Achterlijf ( abdomen ) Het achterlijf bevat alle belangrijke organen, zoals de spijsverteringsorganen, het zakvormige hart en de geslacht-sorganen. Kort voor het uiteinde bevinden zich vaak verschil-lende aanhangsels, zoals gepaarde grijptangen of gelede staartdraden ( in beide gevallen cerci genoemd. |
Vaak bezitten vrouwtjes een legboor, ontstaan uit twee of drie paar achterlijfs-aanhangels, waarmee eieren op speciale plaatsen kunnen worden afgezet. Slechts zelden zijn aan het achterlijf van volwassen insecten bewegingsorganen te vinden. Een voorbeeld hiervan is de springvork van springstaarten. Door het hele achterlijf loopt een stelsel van vertakte buisjes ( tracheeën ) die via kleine openingen ( stigma's ) in de zijkant van ieder segment met de buitenlucht in verbinding staan en zo zuurstof direct naar de organen transporteren. De tracheeën reiken ook tot in het borststuk. Larven van waterinsecten hebben vaak zak- of plaatvormige zijdelingse aanhangels ( vaak ook aan het borststuk ), die eveneens van tracheeën zijn voorzien en als tracheekieuw voor zuurstofopname uit het water.
Ontwikkeling
Het harde omhulsel ( uitwendige skelet ) van insecten biedt slechts beperkte mogelijkheden tot groei. Daar-om moeten de insecten, nadat ze uit het ei zijn gekomen, van tijd tot tijd de krap geworden oud huid afstoten en een nieuwe aanmaken. Behalve met deze zogenaamde vervellingen is de ontwikkeling van insecten in het algemeen verbonden met een opvallende gedaantewisseling of metamorfose. Bij de hier als oerinsecten samengenomen ongevleugelde, oorspronkelijke insecten ( franje-,springstaarten ) is nog geen sprake van een dergelijke ingrijpende gedaanteverwisseling. De jonge ontwikkelingsstadia lijken al in hoge mate op de volwassen insecten, behalve in grootte. De jonge stadia vervellen vele malen. Bij de primitieve gevleugelde insecten is sprake van een onvolledige metamorfose. Deze groep wordt ook wel aangeduid als hemimeta-bole insecten. |
De onvolwassen stadia worden bij deze groep nimfen genoemd. Zij lijken uiterlijk al sterk op het volwassen insect ( het imago ), maar de vleugels en de geslachtsorganen ontbreken nog. Ze ondergaan tijdens de groei en ontwikkeling een aantal vervellingen. Pas na de laatste vervelling ontstaat het gevleugelde, volledig ontwikkelde imago.
Bij de hoger ontwikkelde gevleugelde insecten vindt een volledige metamorfose plaats. Ze worden aangeduid als holometabole insecten. De onvolwassen stadia worden bij deze groep larven genoemd, die helemaal niet lijken op het volwassen insect. Kenmerkend is dat na de laatste vervelling de larve niet verandert in het imago, maar dat een extra stadium wordt ingelast, de pop. Dit is een grotendeels onbeweeglijk ruststadium waarin zich de ingrijpende omvorming van larve naar imago voltrekt. Bij hemime-tabole insecten waarvan de nimfen en imago's een sterk verschillende levenswijze hebben ( bijv. biotoop waarin ze voorkomen en type voedsel ), is vaak wel sprake van een verschil in uiterlijk. Zo zien de in zoetwater levende nimfen van libellen en haften er toch wel anders uit dan de volwassen insecten. Indien er geen verschil is in leefgebie-den en voedsel tussen de nimfen en imago's, dan is de gelijkenis tussen deze stadia het grootst. Een voorbeeld daarvan zijn de sprinkhanen en wantsen. De vleugelaanleg wordt met iedere vervelling iets groter, tot ze uiteindelijk bij het imago de uiteindelijke lengte hebben bereikt. Pas dan zijn ze ook echt functioneel. De enige uitzondering zijn de hafen die al in het voorlaatste ontwikkelingsstadium volledig ontwikkelde vleugels hebben. Dit slechts zeer kort durende stadium ( tot enkele uren ) wordt het subimago genoemd.
Bedreiging & Bescherming
Sommige insectensoorten kunnen op cultuurgewassen of op andere wijze de mens schade berokkenen. Een veel groter aantal soorten wordt echter door menselijke invloe-den in verschillende mate bedreigd. In enkele zeldzame gevallen is sprake van directe vervolging of bestrijding, maar meestal betreft het bedreigingen die worden veroor-zaakt door milieuveranderingen. Verstoring en vernietiging van natuurlijke leefgebieden door bebouwing, ontginning en in cultuur brengen, of door invloeden die vanuit naburige ontwikkelde gebieden uitgaan, zijn de belangrijkste oorzaken die er toe geleid hebben dat een behoorlijk aantal Europese soorten in hun voortbestaan bedreigd wordt. Zo staan in verschillende Europese landen veel soorten dagvlinders, libelle en sprinkhanen op de zgn. 'Rode Lijst van Bedreigde Diersoorten'.
Bij de hoger ontwikkelde gevleugelde insecten vindt een volledige metamorfose plaats. Ze worden aangeduid als holometabole insecten. De onvolwassen stadia worden bij deze groep larven genoemd, die helemaal niet lijken op het volwassen insect. Kenmerkend is dat na de laatste vervelling de larve niet verandert in het imago, maar dat een extra stadium wordt ingelast, de pop. Dit is een grotendeels onbeweeglijk ruststadium waarin zich de ingrijpende omvorming van larve naar imago voltrekt. Bij hemime-tabole insecten waarvan de nimfen en imago's een sterk verschillende levenswijze hebben ( bijv. biotoop waarin ze voorkomen en type voedsel ), is vaak wel sprake van een verschil in uiterlijk. Zo zien de in zoetwater levende nimfen van libellen en haften er toch wel anders uit dan de volwassen insecten. Indien er geen verschil is in leefgebie-den en voedsel tussen de nimfen en imago's, dan is de gelijkenis tussen deze stadia het grootst. Een voorbeeld daarvan zijn de sprinkhanen en wantsen. De vleugelaanleg wordt met iedere vervelling iets groter, tot ze uiteindelijk bij het imago de uiteindelijke lengte hebben bereikt. Pas dan zijn ze ook echt functioneel. De enige uitzondering zijn de hafen die al in het voorlaatste ontwikkelingsstadium volledig ontwikkelde vleugels hebben. Dit slechts zeer kort durende stadium ( tot enkele uren ) wordt het subimago genoemd.
Bedreiging & Bescherming
Sommige insectensoorten kunnen op cultuurgewassen of op andere wijze de mens schade berokkenen. Een veel groter aantal soorten wordt echter door menselijke invloe-den in verschillende mate bedreigd. In enkele zeldzame gevallen is sprake van directe vervolging of bestrijding, maar meestal betreft het bedreigingen die worden veroor-zaakt door milieuveranderingen. Verstoring en vernietiging van natuurlijke leefgebieden door bebouwing, ontginning en in cultuur brengen, of door invloeden die vanuit naburige ontwikkelde gebieden uitgaan, zijn de belangrijkste oorzaken die er toe geleid hebben dat een behoorlijk aantal Europese soorten in hun voortbestaan bedreigd wordt. Zo staan in verschillende Europese landen veel soorten dagvlinders, libelle en sprinkhanen op de zgn. 'Rode Lijst van Bedreigde Diersoorten'.
Om deze ontwikkeling te keren zijn in veel landen natuurgebieden ingericht en genieten tegenwoordig verschillende insectensoorten, naast de bekende diergroepen als vogels en zoogdieren, zelfs wettelijke bescherming. Deze bescherming dient echter vooral om directe vervolging te voorkomen. De werkelijk belangrijke oorzaken van de achter-uitgang van soorten, de verandering en vernietiging van natuurlijke leefgebieden, wordt hierdoor niet voorkomen !!!
Bekende Insecten
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Lengte : Kenmerk : Voorkomen : Vliegtijd : Bijzonderheden : |
Bombus terrestris.
Aardhommel. 11 t/m 22 mm. Voorste deel van borststuk en tweede achterlijfssegment met gele band. Achterlijf aan uiteinde wit behaard. In allerlei gebieden. Algemeen. April t/m Oktober Nestelt bijna altijd in holten onder de grond. Nesten met maxima 600 werksters. |
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Lengte : Kenmerk : Voorkomen : Bijzonderheden : |
Acheta domesticus
Huiskrekel 16 - 20 mm Slanker dan veldkrekel, bruin met donkere tekening Reeds lang geleden ingevoerde en in gematigde streken alleen in verwarmde gebouwen voorkomende exoot. Wijd verspreid, maar door betere hygiëne minder dan vroeger. Zingt vooral 's nachts. Langdurig aangehouden zang. |
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Lengte : Kenmerk : Voorkomen : Bijzonderheden : |
Aphis sambuci
Vlierbladluis 2 t/m 3 mm Olijfgroene of donkergrijze bladluis met op achterlijf paarsgewijs gerangschikte witte wasstrepen Op standplaatsen van vlier. Algemeen. Mei t/m september Zuigt in voorjaar sappen uit jonge scheuten en kan zich snel uitbreiden. |
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Lengte : Kenmerken : Voorkomen : Bijzonderheden : |
Apis mellifera
Honingbij 11 t/m 18 mm. Bijna geheel zwart behaard, alleen laatste achterlijfssegment rood behaard. Mannetje heeft bovendien smalle gele band op voorkant van borststuk. Over zeer algemeen Verzamelt pollen in korfje aan achterschenen. Leeft in meerjarige volken tot 80.000 werkers en 1 koningin. Mannetjes ( dar ) met zeer grote, naar boven gerichte ogen, verschijnen in vroege zomer |
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Lengte : Kenmerken : Voorkomen : Bijzonderheden : |
Araneus diadematus
Kruisspin Man : 5 - 10 mm, Vrouw : 12 - 17 mm. Bovenzijde van achterlijf met kruisvormig figuur van langwerpige vlekken. In bossen, open gebieden en tuinen Augustus t/m Oktober Bouwt zeer regelmatig wielweb van spaken en van kleefstof voorziene vangspiraal. Zit in centrum van weg of er naast in schuilplaats die met signaal-draad met web is verbonden. |
Latijnse - / Wetenschappelijke Naam :
Nederlandse Naam : Kenmerken : Lengte : Voorkomen : Bijzonderheden : |
Vanessa atalanta
Atalanta Bovenzijde van voorvleugels met oranjerode dwarsbanden en witgevlekte top. Onderzijde van achtervleugels zwart en bruin gemarmerd. 50 - 60 mm. Open bossen, bosranden, en tuinen. Algemeen. April t/m Okt. Vliegt van Zuid - naar Noordwest Europa en plant zich hier voort. Rups geelgrijs tot zwart op brandnetels. |
Ga verder op Insecten 2